De vraag over vlees van dieren en vlees uit de koelkast laat me niet los. Is er een connectie?
Hoe langer ik er over nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd ben dat het antwoord ‘ja’ is. De overeenkomsten zijn te groot; dit kan geen toeval zijn. Maar ik mis een belangrijk puzzelstuk. Je kunt je een slavink of een worstje voorstellen met een kop en poten, maar dat maakt van vlees uit de koelkast nog geen dier. Er zit geen leven in, daar zit hem de kneep.
Wat is de ontbrekende schakel? Ik kom er niet uit. Aan mama en papa kan ik het niet vragen en aan Truus heb ik niks. Zij is geen denker.
Hoe langer ik er over nadenk, hoe ingewikkelder de kwestie wordt. Want wat moet ik met die dingen die wel naar vlees smaken maar duidelijk iets anders zijn? De brokjes in mijn bak? Kauwstaafjes? De snackbotjes die we soms krijgen? Frolic?
Het verhaal is niet rond. Een belangrijk element ontbreekt. Een maker met grote macht die ik nog nooit heb gezien, zou dat kunnen? Eentje die verschillende soorten vlees maakt? Ik weet niet alles, maar met zo’n onbekende maker vallen de stukken van de puzzel in elkaar. Ik zie de maker voor me als mama, maar dan groter en wijzer. Groot is de maker, en goed, en als ik iets lekkers vind, laat ze me het rustig opeten.